-
1 argue
v. argumenteren, debatteren, discussiëren; redetwisten[ a:gjoe:]3 twisten ⇒ ruziën, kibbelen♦voorbeelden:they were argueing against/for military intervention • zij pleitten tegen/voor militaire interventie3 don't argue with me! • spreek me niet tegen!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stellen ⇒ aanvoeren, bepleiten♦voorbeelden:he argued me out of joining the army • hij deed me ervan afzien in het leger te gaan -
2 I managed to argue him into coming
I managed to argue him into comingEnglish-Dutch dictionary > I managed to argue him into coming
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский